-
1 prêter
prêter [prettee]1 aanleiding geven (tot) ⇒ reden geven (tot), stof opleveren (voor)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verschaffen ⇒ geven, verlenen, schenken♦voorbeelden:1 prêter son aide, son appui à qn. • iemand hulp, steun verlenenprêter le flanc à la critique • zich blootstellen aan kritiekprêter la main, les mains à qn. • iemand een handje helpenprêter l'oreille • luisteren, het oor lenenprêter serment • een eed afleggenprêter à la petite semaine • geld lenen tegen woekerrente op korte termijn→ richev2) rekken [stof]3) (uit)lenen4) geven, verlenen5) toeschrijven -
2 lieu
〈m.〉1 plaats ⇒ plek, oord♦voorbeelden:1 lieux d'aisances • gemak, wclieu de passage • plaats waar veel mensen langskomenl'usage des lieux • het gebruik van de streeken haut lieu • in hooggeplaatste kringenmauvais lieu • huis van ontuchtlieux proches, voisins • omgeving, omstrekenlieu public • openbare weg, gelegenheidlieu saint • heiligdom, tempel, kerkmettre qc. en lieu sûr • iets veilig opbergen, achter slot en grendel stoppenmettre qn. en lieu sûr • iemand in veiligheid brengens'il y a lieu • als daar reden toe isavoir lieu • plaats hebben, gebeurenelle me tenait lieu de tout • zij was alles voor metenir lieu de • vervangen, de plaats innemen vanau lieu de • in plaats vanen tous lieux • overalen son lieu • op zijn beurten lieu et place de qn. • rechtens iemandse rendre sur les lieux • zich naar de plaats van het ongeval, het misdrijf begevensur les lieux • ter plaatse〈 formeel〉 au lieu que 〈+ aantonende wijs〉 • terwijl (daarentegen); 〈+ aanvoegende wijs〉 in plaats dat2 vider les lieus • de woning, zaal (enz.) ontruimen, ophoepelenen dernier lieu • ten slotteen premier lieu • in, op de eerste plaatsavoir lieu de • reden hebben omdonner lieu à • aanleiding geven totdonner lieu à une demande • gevolg geven aan een verzoekil y a tout lieu de • er is alle reden om1. m1) plaats, plek2) aanleiding2. lieuxm plwoning, pand -
3 occasion
occasion [okkaazjõ]〈v.〉1 (gunstige) gelegenheid ⇒ kans, mogelijkheid♦voorbeelden:prendre l'occasion aux cheveux • de gelegenheid aangrijpenc'est l'occasion ou jamais • nu of nooità l'occasion • bij gelegenheidà l'occasion de • ter gelegenheid vand' occasion • toevallig, gelegenheids-dans, pour les grandes occasions • bij, voor belangrijke gelegenhedenen pareille occasion • in dergelijke omstandighedenen toute occasion • bij alle gelegenhedenpar la même occasion • bij die zelfde gelegenheidsauter sur l'occasion • de gelegenheid met beide handen aangrijpend' occasion • tweedehandsf1) gelegenheid, kans2) aanleiding, reden3) koopje -
4 prétexte
prétexte [preetekst]〈m.〉♦voorbeelden:prendre prétexte de qc. • iets voorwendenservir de prétexte à qc. • als voorwendsel voor iets dienensous prétexte que, sous le prétexte qu' il était malade • onder voorwendsel dat hij ziek wasn'ouvrez sous aucun prétexte • doe in geen geval openm1) voorwendsel2) aanleiding -
5 cause
cause [kooz]〈v.〉1 oorzaak ⇒ reden, beweegreden4 zaak♦voorbeelden:cause d'erreurs • bron van foutencause de nullité • reden voor nietigheidêtre cause de, être cause que • er de oorzaak van zijn datêtre cause de confusion • aanleiding geven tot verwarringà cause de • door, wegens, vanwege, omc'est à cause de cela que • daarompour cause de • wegens, ompour une cause sérieuse • om een ernstige redenet pour cause! • en niet zonder reden!, en terecht!avoir qc. pour cause • iets als oorzaak hebbencause première • grondoorzaakcause criminelle • strafzaakla cause est entendue, jugée • het vonnis is geveldavoir cause gagnée • gelijk krijgen〈 figuurlijk〉 mettre qn., qc. en cause • iemand, iets verantwoordelijk stellenmettre hors de cause • vrijpleitencela est hors de cause • dat staat buiten kijfembrasser, épouser, prendre en main une cause • een zaak tot de zijne makenf1) oorzaak, reden2) (rechts)zaak3) zaak, belang -
6 naissance
naissance [nessãs]〈v.〉1 geboorte♦voorbeelden:de la naissance au cercueil • van de wieg tot het grafla naissance d'un fleuve • de bron van een rivierla naissance du nez • de neuswortelprendre naissance • ontstaan, ontspringen→ contrôlef1) geboorte2) ontstaan, opkomst3) begin -
7 causer
causer [koozee]1 praten2 roddelen♦voorbeelden:trouver à qui causer • met iemand te maken krijgen die niet op zijn mondje is gevallen〈 informeel〉 hé, je te cause! • ik heb het tegen jou!, luister je?〈 informeel〉 cause toujours, je t'écoute, tu m'intéresses • klets maar raak, ik trek me er toch niets van aancauser sur qn. • over iemand roddelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 veroorzaken ⇒ aanleiding geven tot, verwekken, teweegbrengen♦voorbeelden:causer de la peine, du chagrin à qn. • iemand verdriet aandoen, berokkenencauser une certaine surprise à qn. • enige verbazing bij iemand wekkenv1) veroorzaken2) praten3) roddelen -
8 matière
matière [maatjer]〈v.〉♦voorbeelden:la matière grise • de grijze cellen, de hersenenmatière imposable • belastbaar deel van het inkomenmatières premières • grondstoffen4 entrer en matière • ter zake komen, zijn onderwerp aanpakkenêtre versé dans une matière • goed thuis zijn in een onderwerpdonner matière à • stof, aanleiding geven toten pareille matière • in dit verbandf1) stof, materie2) (school)vak3) onderwerp -
9 prise
prise [priez]〈v.〉6 (het) stollen ⇒ (het) dik worden, (het) dicht vriezen♦voorbeelden:1 prise de bec • gekijf, woordenwisseling〈 juridisch〉 prise de corps • inhechtenisneming, gijzelingêtre aux prises avec • worstelen, het aan de stok hebben met 〈 ook figuurlijk〉en venir aux prises • slaags rakendonner prise à • aanleiding geven totprise d'otage(s) • gijzelingprise de position • stellingnameprise de possession • inbezitnemingprise de sang • (het) bloed afnemenprise de son • geluidsopnameprise de terre • aardleidingprise femelle • contrastekkerprise mâle • stekker¶ prise d'air • luchtkoker, ventilatieopeningprise d'armes • wapenschouwprise de conscience • bewustwordingprise d'eau • kraan, tappuntprise de tabac • snuifje tabakprise de voile • intrede in het kloosterêtre en prise directe sur, avec • nauw samenhangen met————————prise (de courant)f1) greep2) houvast3) inneming4) stopcontact5) vangst, buit6) stolling, bevriezing -
10 donner lieu à
donner lieu à -
11 donner matière à
donner matière àstof, aanleiding geven tot -
12 donner naissance à
donner naissance à -
13 donner prise à
donner prise à -
14 faire jaser les gens
faire jaser les gens -
15 fournir un prétexte à qn.
fournir un prétexte à qn.Dictionnaire français-néerlandais > fournir un prétexte à qn.
-
16 jaser
-
17 motiver
motiver [mottievee]〈 werkwoord〉1 motiveren ⇒ met redenen omkleden, redenen aanvoeren voor2 aanleiding geven tot ⇒ rechtvaardigen, noodzakelijk maken, wettigen♦voorbeelden: -
18 être cause de confusion
être cause de confusion -
19 être l'occasion de
être l'occasion de -
20 déclencher
déclencher [deeklãsĵee]1 〈 mechanisme〉in beweging, werking zetten3 〈 oorlog, crisis, staking enz.〉 ontketenen ⇒ de stoot geven tot, doen losbarsten, de aanleiding zijn tot♦voorbeelden:1. v2) loskoppelen, ontkoppelen3) ontketenen2. se déclencherv2) losbarsten
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Holländische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländisch-Flämische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia